Uit de oorlogsgeschiedenis: Vandaag 4 mei centraal: Koosje Hogendijk en het geheim van de knokploeg Noord Drenthe.
3.May.2022
Uit de oorlogsgeschiedenis: Vandaag 4 mei centraal: Koosje Hogendijk en het geheim van de knokploeg Noord Drenthe.

 

Door: Tjerk Karsijns. Uit: oorlogsgesprekken op band. Samenvatting van een zeer omvangrijk verhaal.

 

Jacoba (Koosje) Sophia Maria Magdalena Hogendijk zag het levenslicht in Groningen, op maandag 17 mei 1926. Haar vader Evert Gerardus Christiaan Hogendijk werd geboren in Zutphen. Koosjes moeder Elisabeth Maria Nanninga kwam in Groningen ter wereld. Haar ouders trouwden in 1923 en kregen twee kinderen. Koosjes Vader, die Chris werd genoemd, begon zijn loopbaan in 1922 als klerk bij de gevangenis aan de Hereweg in Groningen, waar hij in maart 1923 werd bevorderd tot commies.

 

Op 27 juli 1935 vertrok het gezin naar Arnhem, na Chris’ benoeming tot commies bij de gevangenis aldaar. Op 31 december 1936 werd verkast naar Utrecht, waar hij commies werd ter directie van de gevangenis in die stad. Per 26 april 1940, even voor het begin van de oorlog, volgde zijn benoeming tot directeur van het Huis van Bewaring in Middelburg.

 

De verhuizing van Utrecht naar Middelburg stond gepland op 10 mei, maar het uitbreken van de oorlog gaf de nodige problemen. De treinen reden niet meer. Daarom werd een verhuiswagen ingeschakeld. Om de handen even vrij te hebben stuurden Koosjes ouders hun dochter en zoon voor een paar uur weg. Koosje raakte verzeild in de Utrechtsestraat. Twee chique hooggehakte dames kwamen aanlopen, hielden halt bij een reclamezuil en begonnen te pulken aan een poster van Persil waspoeder, die over een kaart van Utrecht was geplakt. De dames rolden de kaart op en namen hem mee. Kennelijk mochten de Duitsers die niet zien.

 

De gevangenis in Middelburg lag op een soort van eiland. Het gezin Hogendijk woonde daar ook. Over enkele dagen zou Koosje jarig zijn en de verrassing voor haar was een nieuwe fiets. Die had zelfs een pakjesdrager en elektrisch licht. Hij stond geparkeerd in de garage. Zij moest nog even geduld hebben. Een paar dagen voor de heuglijke dag werd het rijwiel echter gestolen. Koosjes nieuwe vriendin bracht haar een dag voor de verjaardag naar school en de meiden liepen langs de haven aan de Kousteensedijk. Op een boot vol met Duitse soldaten, die wachtten op het sein op weg te gaan om Engeland binnen te vallen, zag Koosje haar fiets staan. Zonder enige schroom sprong ze op het schip en eiste het rijwiel terug. De soldaten weigerden.

 

Bij een brug waren de meisjes getuige van een schokkend voorval. Een man stond gebogen over de brugleuning. Naast hem stonden vijf emmers met vloeibaar teer. Woedende omstanders smeerden hun slachtoffer met een blokkwast in met het kleverige zwarte goedje. Kennelijk was hij een “foute” Nederlander.

 

Op de dag van haar verjaardag, 17 mei, was Koosje getuige van het zware bombardement op Middelburg.

Chris Hogendijks benoeming tot onderdirecteur van de R.W.I. in Veenhuizen volgde in september 1941. Opnieuw werd er verhuisd. Het gezin woonde in “Arbeid Adelt”, aan de Meidoornlaan. Met vele anderen in Veenhuizen raakten Chris en zijn gezin betrokken bij het verzet. Joden werden ondergebracht, bemanningsleden van neergestorte vliegtuigen onder andere tijdelijk in de gevangenis in Veenhuizen verstopt in gecapitonneerde cellen en er vonden droppings plaats. Koosjes oudere broer ontfermde zich dikwijls over Joodse kinderen.

 

Toen de Duitsers in oktober 1944 gedetineerden uit Veenhuizen wilden inzetten voor de aanleg van een vliegveld bij Havelte, weigerde de directie haar medewerking. Daarbij kwam dat onder andere lieden van de Bloedploeg uit Norg, met daarbij dikwijls de landwacht, waaronder Jacob L. die later de “schrik van Roden” werd genoemd, nogal wat verzetsmensen uit Veenhuizen op de hielen zaten. Het complete gezin Hogendijk dook onder in de Weperpolder bij boer Aize Tolsma, samen met 14 anderen. Maar, het liep mis.

 

De in Zeeland, in Hoedekenskerke geboren directeur Josias Pieter AndrÄ— Welleman, die in 1924 naar Veenhuizen kwam, zich opwerkte en in oktober 1941 werd benoemd tot directeur van het Tweede Gesticht in Veenhuizen, dook al eerder onder in Sneek. Hij werd echter gearresteerd door Max Strobel van de Sicherheitsdienst en opgesloten in het politiebureau. De voor de duvel niet bange Koosje werd op een nacht op pad gestuurd om Welleman te bevrijden. Die weigerde echter mee te werken omdat hij van mening was dat hij bij de politie aan het werk kon. Die naïeve instelling werd hem uiteindelijk noodlottig. Hij stierf op 12 februari 1945 in Neuengamme.

 

In de Weperpolder werden regelmatig razzia’s gehouden. Tijdig op de hoogte konden de onderduikers bij Tolsma steeds ontkomen, wat niet eenvoudig was in het vlakke Friese land. Begin november 1944 was er vroeg in de morgen opnieuw een razzia. De onderduikers, waaronder Koosjes vader en broer ontsnapten, maar zij en haar moeder werden opgepakt. Bij de arrestatie was onder andere Jacob L. uit Roden aanwezig. In omliggende boerderijen werden eveneens onderduikers ingerekend.

 

Alle gearresteerden werden naar Assen gebracht en in een vrij groot huis in een kring gezet om te worden verhoord. Een Duitse vrouw in uniform trok een jongeman uit de groep, smeet hem op de grond en trapte met haar laars op hem in. Een woedende Koosje, 18 jaar oud, deed haar karakter eer aan en vloog op de vrouw af. Het liep wonder boven wonder goed af. De Duitse, kennelijk verbluft door zoveel moed, liet de jongen verder met rust.

 

Nadien werden de gearresteerden naar het Huis van Bewaring in Assen gebracht. Moeder en dochter kwamen in één cel. Naast hen zat een barones die de kluts volledig kwijt was. Zij zong de hele dag “dropje, dropje, dropje, Dróóóópje”. Om gek van te worden. Koosje en haar moeder werden twee keer per dag verhoord, ’s morgens om zeven uur en in de avond op dezelfde tijd. Ondanks ernstige bedreigingen hielden zij hun kaken op elkaar.

 

Moeder en dochter werden enkele dagen later in de Asser Wilco conserven fabriek aan het werk gezet. Van rode bieten in badkuipen met heet water moesten zij de velletjes verwijderen, wat beiden blaren op de handen bezorgde. Koosje kon later geen rode biet meer zien! In de middag moesten zij in een andere kamer uien pellen. Iets meer dan een maand lang werkten ze in de fabriek, bewaakt door wat oudere soldaten van de organisatie Todt. Koosje stal regelmatig eten bij Wilco en smokkelde het de gevangenis in.

 

In alle ellende hield zij zich vast aan de haar door Omi Nanninga uit de Blekerstraat Groningen geleerde spreuk van vader Jacob Cats: "Wanneer de Mof is arm en kaal, dan spreekt hij een bescheiden taal. Doch komt hij tot hoger staat, dan doet hij God en mensen kwaad." Omdat Koosje op school Engels had geleerd hield zij ook een ander gezegde in gedachten: “Pride goes before the fall”. (Hoogmoed komt voor de val).

 

Laat in de middag werden moeder en dochter weer opgesloten. In die dagen deelden zij hun cel met vier andere vrouwen, waaronder een zekere mevrouw Kuipers. Die had reuma en het ’s nachts erg koud. De vrouwen moesten op de betonvloer slapen en hadden ieder maar één deken. Koosje gaf de hare aan mevrouw Kuipers en moeder Hogendijk hield ’s nachts haar dochter stijf tegen zich aan. Regelmatig werden er andere vrouwen bij hen in de cel geplaatst. Die huilden omdat ze waren opgepakt. Maar, opmerkelijk was dat zij te veel vragen stelden. Ze werden als spionnen beschouwd en er werd niets prijsgegeven.

 

In de vroege ochtend van 11 december 1944 werd een overval gepleegd op het Huis van Bewaring in Assen. Verschillende mensen, ter dood veroordeeld dan wel de deportatie naar een kamp, werden bevrijd door de knokploeg Noord Drenthe, gekleed in Duitse uniformen. De vrouwen bleven zitten, maar voor Koosje en haar moeder werd een uitzondering gemaakt, wat niet toevallig was. Zij zaten immers ook diep in het verzet en een waarschijnlijk dramatische afloop voor de mannen gold eveneens voor hen. Barones “dropje” bleef ook in de cel. Een dominee die erop vertrouwde dat God hem zou beschermen weigerde te worden bevrijd. Hij stierf later in een kamp.





Toen de bevrijden buiten stonden vroeg de verzetsleider wie uit Drenthe en Friesland kwamen. De meesten waren Drenten. Allen werden in de auto’s gezet maar moeder en dochter werden geweigerd. Die moesten zich maar zien te redden. Trouwens, op de auto voor Friesland was ruimte genoeg en die ging richting Veenhuizen, waar moeder en dochter woonden. Waren vrouwen niet in tel? Een onbegrijpelijke actie van de knokploeg die, wetende dat na hun optreden binnen minuten de Duitsers en landwacht gealarmeerd zouden zijn, hiermee een onverantwoord groot risico namen, zoals nog zal blijken. (zie naschrift).

 

Het begon al licht te worden en beide zeer boze vrouwen, die nooit hebben begrepen waarom zij werden achtergelaten, maakten zich in allerijl uit de voeten. Zij gingen op weg richting Norg in een poging bij Zuidhof, die broodbezorger was in dienst van bakker Van Esch en die zij goed kenden, een schuilplaats te vinden.

 

Onderweg passeerde hen een boderijder met paard-en-wagen uit Haulerwijk, die aanbood moeder en dochter een lift te geven. Verstopt in de wagen arriveerden ze na enkele uren in dat dorp, waarna ze opnieuw richting Norg liepen. Ver kwamen ze niet. De landwacht, al in hoogste staat van paraatheid na de overval, traceerde beide vrouwen en arresteerde hen. Opnieuw was Jacob L. van de partij. De miskleun van de knokploeg had dramatische gevolgen.

 

Moeder en dochter werden naar het Scholtenhuis in Groningen gebracht en ruw de gang ingewerkt. Vervolgens ging het naar een kamer op de eerste verdieping. Geschokt hoorden ze dichtbij het gegil van iemand die werd mishandeld. Een landwachter begon het verhoor, ze kregen de huid vol gescholden en werden zwaar bedreigd. De felle Koosje schold terug. Op een gegeven moment werd, omdat moeder en dochter niets vertelden, de landwachter zó kwaad dat hij alle paperassen die op een lange tafel lagen er met één hand vanaf veegde. Gelukkig voor de knokploeg lieten de vrouwen niets los.

 

Laat op de dag vertrok de landwachter, de kamer werd afgesloten en het onzekere en bange wachten begon. Wat zou de volgende dag brengen? Marteling? De geluiden rond hen beloofden niet veel goeds. Om zich heen kijkend ontdekte Koosje niet lang daarna een opschuifbaar raam. Er zat zelfs beweging in. Gewacht werd tot in de nacht, het raam omhoog geschoven en liggende op hun buik hadden Koosje en haar moeder net genoeg ruimte om eronderdoor te kruipen. Zij lieten zich naar beneden zakken en met een klein sprongetje kwamen ze terecht in een kleine doorgang naast het Scholtenhuis.

 

Direct gingen moeder en dochter op weg, door de stad en opnieuw richting Norg. Ongezien kwamen ze daar aan en werden opgevangen door het gezin Zuidhof, dat beiden tot het einde van de oorlog verborgen hield.

 

Na de oorlog studeerde Koosje in Leiden en werd onderwijzeres. Ze werd benoemd aan een School in Amsterdam, aan De Binnenkant, vlak bij de Zeedijk. In totaal waren er 5 klassen van 65 leerlingen. Vaak ging het er bij de school heftig aan toe. Matrozen uit de haven die de Zeedijk bezochten zorgden voor jaloezie onder de prostituees. Omdat de een meer had verdiend dan de ander werd door sommigen, wanneer de kinderen ’s morgens naar school werden gebracht, gevochten. De schooljeugd moedigde de vrouwen daarbij enthousiast aan.

 

Koosje trouwde in 1954 en mocht niet aan de school blijven. Het huwelijk hield echter geen stand en Koosje vertrok samen met haar zoontje naar Veenhuizen, waar zij gingen inwonen bij haar ouders. Na haar benoeming aan een school in Sorghvliet, Veendam, reisde ze dagelijks met de bus van Veenhuizen, via Assen naar die plaats. Uiteindelijk gingen moeder en zoon er wonen. Hoewel de oorlog afgelopen was bleef die voor altijd een ongewenste trouwe metgezel in Koosjes leven.

 

Naschrift: De geschiedenis kan deels worden herschreven!

Waar in boeken, op sites en in de film over de “Gideonsbende”, zoals de knokploeg Noord Drenthe zich noemde, omtrent de overval op de gevangenis in Assen melding wordt gemaakt van alleen maar bevrijde mannen ligt de waarheid nu eindelijk op tafel. Twee van de bevrijden waren vrouwen, Koosje Hogendijk en haar moeder Elisabeth Nanninga.

 

In het boekje “De knokploeg Noord Drenthe”, van S. Schoon staat niets geschreven over de twee bevrijde vrouwen die niet meemochten. Hoewel er geen discussie kan zijn omtrent de moed van de bevrijders, was het achterlaten van de vrouwen een flater van jewelste. Er is dus nadien bewust iets verzwegen door de leden van de knokploeg. Schaamte??

 

Trouwens, een van de bevrijde ter dood veroordeelden, Hendrikus G., zwaar mishandeld in het Scholtenhuis, heeft jaren later wel verteld over de twee bevrijde vrouwen, die ook op de dodenlijst stonden maar niet meemochten, terwijl er op de auto voor Friesland genoeg ruimte voor hen was. Hij begreep er niets van. Ook Hendrikus’ verhaal staat bij Tj. Karsijns op band.

 

Het volledige en zeer uitgebreide verhaal over Koosje Hogendijk, waarin onder andere voorkomen Anne de Vries, de schrijver van “Bartje”, landgoed Dennenrode in Hooghalen en nog veel en veel meer, gaat naar verschillende archieven.