Uit de Oorlogsgeschiedenis van Roden: Wat er zoal gebeurde rond het gemeentehuis.
3.May.2023
Het onderduikverhaal over het gezin Isidoor Dreesde/Betje Wijnberg zal, om Karsijns’ moverende redenen op een later tijdstip volgen.
Uit de Oorlogsgeschiedenis van Roden: Wat er zoal gebeurde rond het gemeentehuis.
Door: Tjerk Karsijns. Uit: transcripties van bandopnamen. Een greep uit de vele verhalen.
Daar lag hij, achter het gemeentehuis, tegen de muur van de afdeling Distributie. Onopgemerkt had hij daar, in de bescherming van het nachtelijke duister, zijn plekje gevonden. De serene rust die hem omgaf, zo kostbaar in een tijd van oorlog, bleek gelimiteerd tot de volgende ochtend. Toen werd hij ontdekt. De steelse blikken die aanvankelijk zijn ronde lijf streelden, sloegen alras om naar schraapzucht.
Waarschijnlijk in een onvermoede oprisping van braafheid was hij naar het huis van de gemeente gebracht. De Landwacht, verantwoordelijk voor het gebeuren, had hem zich na inbeslagname niet zelf toegeëigend, maar keurig ingeleverd. Waarlijk een wonder in een tijd van schaarste. Waar vond je tijdens de oorlog nog petroleum en wel een vat vol?
Een paar dagen heerste er rust rond het geschenk. Niemand durfde de eerste stap te zetten. Toen, trouwens niet uit naastenliefde doch onversneden eigenbelang, kon de conciërge het niet langer aanzien en rolde het vat over de trap naar de kelder van het gemeentehuis, waar immer stilte heerste. Al vlotjes echter zong zijn actie rond en direct daarna mocht de onderaardse bergruimte zich verheugen in regelmatige, geheimzinnige bezoekjes. Gemeenteambtenaren, het zijn net mensen, trokken stoutmoedig ten aanval. Onbedreven waren ze niet. Op de zolder van het gemeentehuis had de Landwacht in een grote kast in beslag genomen eigen gesponnen garen opgeborgen. Niets bleef natuurlijk geheim en binnen de kortste keren was de bergplaats geplunderd.
Toen de conciërge, die zich in beide zaken niet onbetuigd had gelaten, tot zijn afgrijzen vaststelde dat er een aanzienlijke hoeveelheid kostbare brandstof was verdwenen, verhuisde hij, tot groot verdriet van zijn argeloze medetappers, op een nacht het vat uit de kelder naar de naast het gemeentehuis staande schuur van de vroegere villa van dokter Bruins. Die schuur, na het bombardement op Roden van vrijdagavond 24 oktober 1941 zwaar beschadigd bood, na enig herstelwerk, het gezin van de conciërge een tijdelijk onderdak. Enkele meters naast hun woonruimte stond de brandweerauto, de voormalige gemeente-vrachtauto, een Chevrolet truck uit 1936, die in 1942 in opdracht van NSB-burgemeester Hendrik Bruininga was omgebouwd naar brandweerauto.
Zich verkneukelend te zijn verlost van zijn rivalen zag de conciërge echter een betreurenswaardige futiliteit over het hoofd; de brandweerauto. Die vermaledijde brandweerauto! Die moest om de twee weken even worden warmgedraaid. Voor de zekerheid zogezegd. Dat hij wilde starten wanneer er ergens brand uitbrak. Het warmdraaien was opgedragen aan de brandweerman die verantwoordelijk was voor het onderhoud van de auto. En ja, wanneer dan de auto warmdraaide floot, om de tijd te doden, zo’n man bijvoorbeeld wat voor zich heen, schopte eens ongeïnteresseerd tegen een lege doos, neuriede een deuntje en scharrelde wat rond.
En dan kon het gebeuren dat zijn zintuigen een signaal oppakten dat er in de omgeving van de auto een kleine verandering had plaatsgevonden. En dan kon het vervolgens gebeuren dat zijn hart een sprongetje maakte toen zijn oog bleef rusten op iets dat er de vorige keer niet was. En dan was het niet vreemd dat diezelfde brandweerman bij het volgende warmdraaien een lege warmwaterkruik meenam en die in plaats van water, nu maar eens met petroleum vulde. Twee trouwe klanten, de conciërge en de brandweerman. Niet lang daarna was het vat leeg.
Uit de Oorlogsgeschiedenis van Roden: Wat er zoal gebeurde rond het gemeentehuis.
Door: Tjerk Karsijns. Uit: transcripties van bandopnamen. Een greep uit de vele verhalen.
Daar lag hij, achter het gemeentehuis, tegen de muur van de afdeling Distributie. Onopgemerkt had hij daar, in de bescherming van het nachtelijke duister, zijn plekje gevonden. De serene rust die hem omgaf, zo kostbaar in een tijd van oorlog, bleek gelimiteerd tot de volgende ochtend. Toen werd hij ontdekt. De steelse blikken die aanvankelijk zijn ronde lijf streelden, sloegen alras om naar schraapzucht.
Waarschijnlijk in een onvermoede oprisping van braafheid was hij naar het huis van de gemeente gebracht. De Landwacht, verantwoordelijk voor het gebeuren, had hem zich na inbeslagname niet zelf toegeëigend, maar keurig ingeleverd. Waarlijk een wonder in een tijd van schaarste. Waar vond je tijdens de oorlog nog petroleum en wel een vat vol?
Een paar dagen heerste er rust rond het geschenk. Niemand durfde de eerste stap te zetten. Toen, trouwens niet uit naastenliefde doch onversneden eigenbelang, kon de conciërge het niet langer aanzien en rolde het vat over de trap naar de kelder van het gemeentehuis, waar immer stilte heerste. Al vlotjes echter zong zijn actie rond en direct daarna mocht de onderaardse bergruimte zich verheugen in regelmatige, geheimzinnige bezoekjes. Gemeenteambtenaren, het zijn net mensen, trokken stoutmoedig ten aanval. Onbedreven waren ze niet. Op de zolder van het gemeentehuis had de Landwacht in een grote kast in beslag genomen eigen gesponnen garen opgeborgen. Niets bleef natuurlijk geheim en binnen de kortste keren was de bergplaats geplunderd.
Toen de conciërge, die zich in beide zaken niet onbetuigd had gelaten, tot zijn afgrijzen vaststelde dat er een aanzienlijke hoeveelheid kostbare brandstof was verdwenen, verhuisde hij, tot groot verdriet van zijn argeloze medetappers, op een nacht het vat uit de kelder naar de naast het gemeentehuis staande schuur van de vroegere villa van dokter Bruins. Die schuur, na het bombardement op Roden van vrijdagavond 24 oktober 1941 zwaar beschadigd bood, na enig herstelwerk, het gezin van de conciërge een tijdelijk onderdak. Enkele meters naast hun woonruimte stond de brandweerauto, de voormalige gemeente-vrachtauto, een Chevrolet truck uit 1936, die in 1942 in opdracht van NSB-burgemeester Hendrik Bruininga was omgebouwd naar brandweerauto.
Zich verkneukelend te zijn verlost van zijn rivalen zag de conciërge echter een betreurenswaardige futiliteit over het hoofd; de brandweerauto. Die vermaledijde brandweerauto! Die moest om de twee weken even worden warmgedraaid. Voor de zekerheid zogezegd. Dat hij wilde starten wanneer er ergens brand uitbrak. Het warmdraaien was opgedragen aan de brandweerman die verantwoordelijk was voor het onderhoud van de auto. En ja, wanneer dan de auto warmdraaide floot, om de tijd te doden, zo’n man bijvoorbeeld wat voor zich heen, schopte eens ongeïnteresseerd tegen een lege doos, neuriede een deuntje en scharrelde wat rond.
En dan kon het gebeuren dat zijn zintuigen een signaal oppakten dat er in de omgeving van de auto een kleine verandering had plaatsgevonden. En dan kon het vervolgens gebeuren dat zijn hart een sprongetje maakte toen zijn oog bleef rusten op iets dat er de vorige keer niet was. En dan was het niet vreemd dat diezelfde brandweerman bij het volgende warmdraaien een lege warmwaterkruik meenam en die in plaats van water, nu maar eens met petroleum vulde. Twee trouwe klanten, de conciërge en de brandweerman. Niet lang daarna was het vat leeg.