Deel 3 van 8
Vrijdag 6 september 2019.
Geld als water.
In de ruim tien jaar tussen de verkoop van alle onroerend goed en de vestiging in Roden in 1890, jaagde de weduwe Hellinga haar erfdeel erdoorheen. Een niet geringe prestatie gezien de hoge opbrengst van de bezittingen. Daarna, door armoede gedwongen, moest de weduwe leven van de opbrengst van het vermogen van haar dochter Grietje Johanna, die recht had op haar vaders erfdeel. Jan Hamming uit Aduard, getrouwd met Diewerke Brouwers, een nicht van Grietje Johanna, was na het overlijden van Klaas Hellinga Grietjes voogd geworden en had haar geld deugdelijk belegd.
Ten overstaan van notaris Van Lier uit Assen liet de weduwe namens haar dochter Grietje Johanna begin 1890 een testament opmaken. Toen Van Lier een verkoping had in Norg, kwam hij ook naar Roden, waar Grietje Johanna het testament tekende en haar gehele nalatenschap aan haar moeder vermaakte.
Ongeveer een halfjaar na de ondertekening van het testament verloofde Grietje Johanna zich met de op 21 augustus 1866 in Losdorp geboren Niklaas Sterenberg, die een koffiehuis runde in Uitwierde, een gehucht bij Delfzijl. Aanvankelijk werd het huwelijk gepland in mei 1891, maar later vervroegd naar november 1890.
Het koffiehuis dat Niklaas Sterenberg runde heette “Wetterstein”, een langs de trekweg van Appingedam naar Delfzijl staand buitenhuis in het gehucht Uitwierde. In de 18e eeuw bestond het uit een royaal voorhuis, twee beneden- en één bovenkamer, keuken, schuur voor vier koeien en één of twee paarden, kelders, plantages, gracht, singel, visvijver, twee grote behovingen met 80 of meer vruchtdragende bomen.
De verloving van Grietje Johanna Hellinga met Niklaas Sterenberg werd uiteindelijk de opmaat naar een drama.
De rechtszaak tegen de weduwe Grietje Wobbes Hellinga-Gaaikema.
De aanklacht
De Kamer van Strafzaken in Assen bestond uit vicepresident Mr. Isaäc Roessingh en de rechters Mr. Cornelis Tetrode en Mr. Bernard Oosting. Het OM werd vertegenwoordigd door de substituut-officier Mr. Wessel Christiaan Andries Scholten en als griffier fungeerde de substituut-griffier Jonkheer Mr. Rudolph Otto van Holte tot Echten.
De beklaagde Grietje Hellinga-Gaaikema werd beschuldigd op of omstreeks 9 oktober 1890 en de daarop volgende dagen, na daartoe vooraf het plan te hebben beraamd, te Roden aan haar dochter te hebben toegediend, opzettelijk en met de wil haar te doden, verscheidene hoeveelheden arsenicum, ten gevolge waarvan genoemde dochter in de nacht van maandag 13 op dinsdag 14 oktober 1890 was overleden.
De openbaar aanklager achtte in zijn aanklacht bewezen dat de toediening van het gif had plaatsgevonden vanaf omstreeks 9 oktober en de daarop volgende dagen. Het was niet bekend wanneer precies voor het eerst gif werd toegediend, maar in ieder geval vanaf de 12e oktober.
Proces-verbaal van inhechtenisneming
Nadat de beklaagde was voorgeleid en haar personalia had opgegeven, werd het proces-verbaal van inhechtenisneming voorgelezen. Daaruit bleek dat op 15 oktober 1890 het lichaam van de overledene door de officier van justitie in beslag was genomen.
Toen justitie met dat doel naar Roden kwam maakte de beklaagde aanvankelijk bezwaar om het lichaam van haar reeds gekiste dochter af te staan. De weduwe had de timmerman opdracht gegeven de door hem gemaakte kist zodanig af te werken dat hij niet meer open kon. Toen de weduwe echter duidelijk werd gemaakt dat het lichaam van haar dochter ook zonder haar toestemming in beslag kon worden genomen, gaf zij haar verzet op.
Naar Assen.
Direct na de lijkschouwing, in de namiddag van 15 oktober 1891, werd de weduwe Hellinga onder begeleiding van de reeds gepensioneerde 66-jarige brigadier-majoor Carel Van Maren uit Assen en de 43-jarige Roder rijksveldwachter Jan Brink per rijtuig naar Assen overgebracht, alwaar zij gevangen werd gezet.
Onderweg klaagde de verongelijkte weduwe tegen de wetsdienaars: “Hoe is het mogelijk dat ze eene vrouw als mij van moord kunnen verdenken?” Over rattenkruit sprak zij geen woord. Dat deed zij pas toen haar in Assen ten laste werd gelegd dat zij haar dochter met arsenicum had vergiftigd. De weduwe begon toen te spreken over het gif dat was gekocht om mieren te verdelgen.
Haar ondervragers vertelde zij dat zij het vermoeden had dat haar dochter zich, in een bui van zwaarmoedigheid, het leven had benomen met het rattengif, omdat zij opzag tegen een huwelijk met Niklaas Sterenberg. Immers, zij zou dan gescheiden worden van haar moeder. Maar niemand had ooit een vermoeden gehad dat Grietje een probleem had haar moeder te verlaten. Integendeel, zij keek ernaar uit met Sterenberg te trouwen en haar eigen huishouding te bestieren. Er bestond dus geen enkele reden om te vermoeden dat het meisje met tegenzin in het leven stond.
Tijdens haar detentie schreef de weduwe een vijftiental brieven aan kennissen, waarin zij volhield onschuldig te zijn aan de dood van haar dochter. Zij schreef onder andere: “Er is nooit een moeder geweest die meer aan haar dochter gehecht was. Haar wil was mijn wet.” In een andere brief: “God weet dat ik onschuldig ben en als God met ons is, wie zal dan tegen ons zijn?”
Een bekentenis.
De verdachte, die op de dag van de rechtszaak vanaf 15 oktober zo’n vijftien weken in preventieve hechtenis had doorgebracht, ontkende aanvankelijk hardnekkig haar dochter om het leven te hebben gebracht. Echter, na ruim twee maanden, een dag voor de Kerst van 1890, kwam er eindelijk een bekentenis. Trouwens, ook zonder die bekentenis zou de weduwe veroordeeld zijn. De bewijslast was torenhoog. Door uiteindelijk te bekennen hoopte zij op een lagere straf.
Na voorlezing van de verder op de zaak betrekking hebbende stukken werd de beklaagde nogmaals voorgeleid. Zij bleef bij haar bekentenis en verklaarde dat zij wat de financiën betreft de toekomst donker inzag als haar dochter met haar verloofde Niklaas Sterenberg zou trouwen. Daarom besloot zij haar kind door middel van vergiftiging van het leven te beroven.
Op 12 oktober 1890 deed de weduwe een hoeveelheid arsenicum in de thee van haar dochter Grietje en op 13 oktober in de karnemelkspap. Op diezelfde dag rond middernacht deed de verdachte nog een vrij aanzienlijke hoeveelheid gif in een glas water.
Grietje Johanna was hevig benauwd geworden en om vier uur in de morgen van 14 oktober overleden. Vergezeld door Dr. Dirk Bakker kwamen op 15 oktober medewerkers van Justitie ’s middags vanuit Assen naar Roden en werd het lichaam van Grietje Johanna aldaar in een schoolklas van de oude school op de Brink geschouwd. Dr. Bakker werd hierbij geassisteerd door dokter Wilbrandus Joannes Koppius uit Roden.
Dokter Koppius woonde in een fraaie villa aan de Groningerstraat, ook wel Dokterstraat genoemd. Heden ten dage is dat de Raadhuisstraat.
Tijdens het bombardement op Roden, op 24 oktober 1941, werd de villa gedeeltelijk verwoest.
Zij, die het onderzoek moesten verrichten waren diep onder de indruk en aanschouwden met de grootste weemoed het jonge meisje met het prettige, blozende gelaat, het fraaie blonde haar en de lieve blauwe ogen.
“In de bloei van haar leven vermoord”, schreven de kranten. “Een levenslustig meisje dat zes dagen later, op 20 oktober haar 20e verjaardag zou hebben gevierd en dat twee dagen voor haar verjaardag, op vrijdag 18 oktober, ter aarde werd besteld op het kerkhof van Roden”. Grietje Johanna werd begraven op het kerkhof aan de Norgerweg, afd. 3, vak. 1, rij 8, nr.8. Haar graf werd jaren later geruimd.
De weduwe Hellinga had trouwens geen goede naam bij al diegenen die haar kenden. Zij ging uitgebreid over de tong en de getuigenissen tijdens de rechtszaak logen er dan ook niet om.
Volgende week deel 4, op vrijdag 13 september 2019.