Deel 4 van 8
Een weergave van de door de verschillende getuigen afgelegde verklaringen.
Dokter Wilbrandus Joannes Koppius.
De eerste getuige in het proces was de Roder arts Wilbrandus Joannes Koppius. Rond 10 oktober werd hij voor de eerste keer bij de Grietje Johanna geroepen. Toen hij de dag daarop terugkwam, meende hij dat zij aan een catarrale aandoening (slijmvliesontsteking) van maag en ingewanden leed. Voor zijn onderzoek verzocht de arts de moeder de fecaliën van de zieke te willen bewaren. De weduwe vroeg daarop de dokter om slaapmiddelen voor haar dochter.
Dokter Koppius schreef kalmerende druppels voor, maar achtte de toestand van de zieke niet ernstig. Hij spoorde haar zelfs aan uit bed te komen en eens wat frisse lucht te gaan scheppen. Direct nadat het meisje was overleden en hij geen verklaring vond voor dat plotselinge sterven, kreeg Koppius het bange vermoeden dat er sprake was van vergiftiging.
Hij had trouwens, toen de beklaagde hem de morgen daarvoor niet kon of wilde ontvangen en hem verzocht om na de middag pas te komen, ook al een ernstige verdenking gekregen.
Na het overlijden van Grietje besefte Koppius dat haar moeder, door hem op afstand te houden, wellicht sporen had weggewerkt die op vergiftiging konden duiden. Dokter Koppius was van mening dat een hoeveelheid van 60 milligram arsenicum voldoende zou zijn om de dood van een mens te veroorzaken. De hoeveelheid van 1121.7 milligram die in het lichaam van Grietje Johanna was aangetroffen overtrof dus in de ogen van de arts het maximum in hoge mate.
Koppius geloofde niet dat de door hem bezochte patiënte zou zijn gestorven indien haar na de eerste toediening niet later nog grotere hoeveelheden gif waren gegeven. Grietjes moeder had de dokter verweten bars te zijn geweest tegen haar dochter, door haar te verwijten dat haar ziek zijn allemaal onzin was en dat ze uit bed moest komen. Volgens de moeder was daardoor de toestand van haar dochter verergerd.
De vreemde geruchten die er gingen, het vreemde gedrag van de beklaagde en het plotselinge sterven van het meisje, overtuigden dokter Koppius echter dat er een misdrijf had plaatsgevonden. Hij informeerde ogenblikkelijk Rodens burgemeester Frank Frederik Elias Borger omtrent het gebeuren.
Op de vraag van de verdediger van de verdachte weduwe, Mr. Jan Jacob Willinge, of Koppius de laatste keer dat hij de zieke bezocht haar grondig had onderzocht, antwoordde de arts ontkennend. Hij verklaarde haar oppervlakkig te hebben onderzocht omdat zij erg onrustig en nerveus was geweest en hij niet echt de indruk had dat zij ernstig ziek was.
Dokter Dirk Bakker.
Dokter Dirk Bakker uit Assen verklaarde dat hij na de in het oude schoolgebouw verrichte sectie op het lichaam van Grietje Johanna, een dag na haar overlijden, tot de conclusie was gekomen dat het meisje door vergiftiging met arsenicum was overleden. Hij noemde 120 milligram al een hoeveelheid waaraan ieder mens zou bezwijken. Dokter Bakker had vastgesteld dat de vergiftiging met tussenpozen had plaatsgevonden. Hij was er dan ook van overtuigd dat Grietje Johanna door de toediening van arsenicum was gestorven.
Dr. Abraham van Hasselt.
Dr. Abraham van Hasselt, leraar aan de Rijks Hogere Burgerschool te Assen, onderzocht maag, bloed en darmen en vond in de maag 526.7 milligram, in het bloed 400 milligram en in de darmen 195 milligram, tezamen 1121.7 milligram gif. Niet eenduidig waren de meningen van de deskundigen omtrent de minimum hoeveelheid arsenicum waaraan een mens kon sterven. Dr. Van Hasselt noemde als hoogste cijfer 100,5 milligram.
De President vroeg de getuige Dr. Van Hasselt of de witte korreltjes die, zoals hij in het proces-verbaal had gelezen, op de maagwand van het slachtoffer waren aangetroffen, vertelden of het meisje het gif opgelost dan wel onopgelost had ingenomen. Dr. Van Hasselt verklaarde dat waarschijnlijk mocht worden aangenomen dat het gif met een lepeltje uit de verpakking was genomen en in het eten en drinken was gedaan.
Folkerus Albertus Gosselaar.
Een grotendeels gelijkluidende verklaring werd afgelegd door de getuigende Asser apotheker Folkerus Albertus Gosselaar.
Jan Hamming.
Jan Hamming, wiens vrouw Diewerke Brouwers een nicht was van de vergiftigde Grietje Hellinga, vertelde dat na het overlijden van Klaas Hellinga de zaken op de boerderij hard achteruit waren gegaan en dat er in enkele jaren 30.000 gulden was opgemaakt.
Als haar voogd had Hamming het vermogen van Grietje Johanna, ten bedrage van nominaal 22.400 gulden, werkelijke waarde 15.300 gulden, belegd middels inschrijving op het grootboek der 2 ½ % Nederlandsche Werkelijke Schuld.
De weduwe was daar trouwens fel op tegen geweest. Om haar financiële nood te lenigen werd haar 100 tot 200 gulden ter hand gesteld, waarna zij verder moest leven van de rente van het geld van haar dochter.
Financieel was het dus behelpen. Getuige Hamming was van mening dat de terechtstaande weduwe, de tante van zijn vrouw, tot alles in staat moest worden geacht. Zij leed aan pronkzucht, besteedde te veel aan reizen en trekken, hechtte geen enkele waarde aan geld en leidde een verre van normaal leven. Hamming verklaarde verder dat de Popke, de zoon van de weduwe, zijn geld in een onderneming had verloren.
Hij had zijn aandeel van de erfenis voorgeschoten aan een handelaar en toen diens zaak failliet ging was het geld weg. Tijdens zijn getuigenis maakte de weduwe een geagiteerde indruk jegens Hamming.
Brievengaarder Willem Ananias.
Waarschijnlijk op 12 oktober schreef een bezorgde Willem Ananias, van wie de beklaagde twee kamers had gehuurd, voor Grietjes moeder een briefkaart, bestemd voor Sterenberg, waarin deze werd gemaand naar Roden te komen omdat zijn verloofde ernstig ziek was. De weduwe weigerde echter de briefkaart te versturen.
Een dag later kreeg Sterenberg alsnog een briefkaart, waarin de weduwe hem aanspoorde om naar Roden te komen. Ananias had namelijk een nieuwe kaart voor de weduwe geschreven met een zodanig aangepaste tekst dat de toestand van Grietje Johanna iets minder ernstig leek.
Grietje Johanna overleed om halfvier in de ochtend van 14 oktober, zes dagen voor haar twintigste verjaardag. Diezelfde dag kwam Niklaas Sterenberg eindelijk naar Roden. Zijn zuster Annechien had hem verteld dat Grietje Johanna was overleden. Niklaas’ aanstaande schoonmoeder was zeer kalm geweest en had hem verteld dat de overledene een hartspanning had gehad.
De beklaagde sprak voor de dood van Grietje Johanna dikwijls over plotselinge sterfgevallen en gaf te kennen dat ze bang was dat Grietje Johanna ook nog eens plotseling zou sterven, bijvoorbeeld aan de slaapziekte.
Ananias wist dat Grietje Johanna zich in juli 1890 had verloofd. Op 15 augustus had hij de Grietjes moeder horen zeggen dat haar dochter van het huwelijk moest afzien. Ananias had daardoor duidelijk de indruk gekregen dat de moeder niet erg op Sterenberg gesteld was. Er was die dag ruzie tussen moeder en dochter en Ananias was naar hen toegegaan om tot rust te manen.
Rond 10 oktober had hij voor het eerst gemerkt dat Grietje Johanna ziek was. Ze had diarree en ze braakte groenachtig. De dag daaropvolgend zei de beklaagde dat het dezelfde kwaal was als die van Dientje (Diewerke). Diewerke was haar dochter die op zeventienjarige leeftijd te Warmond was overleden. ’s Avonds werd Grietje Johanna benauwder.
Enkele dagen later, de 13e oktober, had Grietjes moeder er bij Ananias, die bij de zieke was komen kijken, op aangedrongen weer te vertrekken. De patiënt moest rust hebben. Popke, de broer van Grietje Johanna was hem, Ananias,
’s avonds om half twaalf komen wekken, aandringende dat hij snel moest komen omdat Grietje stervende was. Ananias ging mee, zag Grietje lijden en wilde de dokter waarschuwen, maar haar moeder zei niets van een dokter te willen weten. Buren werden er ook niet bijgehaald.
Tot halfvier, het tijdstip dat Grietje overleed, was Ananias gebleven. Op het laatst werd zij steeds benauwder. Ze kwam overeind in bed en schopte om zich heen van de pijn. Tot driemaal toe drong Ananias aan om de dokter te gaan halen, maar de beklaagde wuifde het weg. Grietje was tot op het laatst goed bij haar verstand en gaf, als voor een laatste vaarwel, Ananias nog een hand.
Het eerste wat Ananias na het sterven van Grietje Johanna hoorde van de beklaagde was; “ziezo, nu ben ik alleen erfgenaam en Popke niet”. Deze uitspraak van de weduwe maakte een verbijsterende indruk op Ananias. Veertien dagen eerder had de beklaagde een andere kamer betrokken, verder van het gezin Ananias af, naar de getuige dacht om vrijer te zijn in haar handelen. Getuige Ananias merkte ook dat de beklaagde het braaksel niet altijd op dezelfde plaats deponeerde.
Toen zij de laatste keer water van haar moeder kreeg, had Grietje Johanna gezegd dat het zo raar smaakte. Volgens haar moeder kwam dat door het gebloemde glas. De weduwe beweerde dat Grietje Johanna zelf de dokter niet wilde hebben, maar de Ananias sprak dit tegen. Alleen haar moeder had hij het horen zeggen.
Trientien Piet
De vrouw van brievengaarder Ananias, Trientien Piet, verklaarde dat de beklaagde aanvankelijk ingenomen was met het huwelijk van haar dochter. Later was zij er fel op tegen. Dat bleek de getuige op 3 oktober 1890. Op die dag had Grietje Johanna tegen haar gezegd dat haar moeder tegen het huwelijk was, maar dat zij het wilde doorzetten, ook al zou het gerechtelijk moeten. Over het ziek zijn van Grietje Johanna, het weggooien van het braaksel door de beklaagde en het halen van de dokter, verklaarde mevrouw Ananias overeenkomstig haar man Willem.