De moord op Grietje Johanna Hellinga - Deel 4
13 September 2019

Deel 4 van 8

Een weergave van de door de verschillende getuigen afgelegde verkla­rin­gen.



Dokter Wilbrandus Joannes Koppius.

De eerste getuige in het proces was de Roder arts Wilbrandus Joannes Koppius. Rond 10 okto­ber werd hij voor de eerste keer bij de Grietje Johan­na geroe­pen. Toen hij de dag daarop terug­kwam, meende hij dat zij aan een catarrale aan­­doe­ning (slijm­vliesontsteking) van maag en ingewanden leed. Voor zijn onderzoek verzocht de arts de moeder de fe­caliën van de zieke te willen bewa­ren. De we­du­we vroeg daarop de dok­ter om slaap­middelen voor haar dochter.

Dokter Koppius schreef kalmerende druppels voor, maar acht­te de toestand van de zieke niet ernstig. Hij spoorde haar zelfs aan uit bed te komen en eens wat fris­­­­­se lucht te gaan schep­­­pen. Direct nadat het meisje was overleden en hij geen verkla­ring vond voor dat plot­se­linge sterven, kreeg Koppius het bange ver­moe­den dat er sprake was van vergifti­ging.

Hij had trouwens, toen de beklaag­de hem de morgen daar­voor niet kon of wilde ont­vangen en hem ver­zocht om na de middag pas te ko­men, ook al een ern­stige verdenking gekregen.

Na het overlijden van Grietje besefte Koppius dat haar moe­der, door hem op af­stand te houden, wellicht sporen had weggewerkt die op vergif­tiging kon­den dui­­­den. Dokter Koppius was van mening dat een hoeveelheid van 60 milligram ar­se­ni­cum vol­­doende zou zijn om de dood van een mens te ver­oorzaken. De hoe­­veel­heid van 1121.7 mil­ligram die in het li­chaam van Grietje Johanna was aan­­getroffen overtrof dus in de ogen van de arts het max­imum in hoge ma­­te.

Koppius geloofde niet dat de door hem bezochte pa­tiënte zou zijn gestor­ven in­dien haar na de eerste toediening niet later nog grotere hoeveel­he­den gif waren gegeven. Grietjes moeder had de dokter verweten bars te zijn geweest tegen haar dochter, door haar te verwijten dat haar ziek zijn alle­maal onzin was en dat ze uit bed moest komen. Volgens de moeder was daar­door de toe­s­tand van haar doch­ter verergerd.

De vreemde ge­ruchten die er gingen, het vreemde gedrag van de be­klaagde en het plotselinge sterven van het meisje, overtuig­den dokter Koppius echter dat er een mis­drijf had plaats­ge­von­den. Hij in­­­­for­meer­de o­gen­blikkelijk Rodens burge­meester Frank Frederik Elias Borger omtrent het ge­beuren.

Op de vraag van de verdediger van de ver­dachte weduwe, Mr. Jan Jacob Wil­linge, of Kop­­pius de laat­ste keer dat hij de zieke be­zocht haar grondig had on­derzocht, ant­­woord­de de arts ont­ken­nend. Hij ver­klaarde haar oppervlakkig te hebben on­derzocht om­­dat zij erg onrustig en ner­veus was ge­weest en hij niet echt de in­druk had dat zij ernstig ziek was.

Dokter Dirk Bakker.

Dokter Dirk Bakker uit Assen verklaarde dat hij na de in het oude school­ge­bouw ver­rich­te sectie op het li­chaam van Grietje Jo­hanna, een dag na haar overlijden, tot de con­­clusie was gekomen dat het meisje door ver­gif­tiging met arse­ni­cum was over­leden. Hij noem­­­­de 120 milligram al een hoe­veel­­­­­­heid waar­aan ieder mens zou be­zwij­ken. Dokter Bakker had vastgesteld dat de vergif­ti­ging met tus­sen­pozen had plaats­ge­von­den. Hij was er dan ook van overtuigd dat Griet­­­­je Jo­han­na door de toe­die­ning van arsenicum was gestor­ven.

Dr. Abraham van Hasselt.

Dr. Abraham van Hasselt, leraar aan de Rijks Hogere Burgerschool te As­sen, on­derzocht maag, bloed en darmen en vond in de maag 526.7 mil­ligram, in het bloed 400 milligram en in de dar­men 195 milli­gram, tezamen 1121.7 mil­li­gram gif. Niet eenduidig waren de meningen van de deskundigen omtrent de mini­mum hoeveelheid arsenicum waaraan een mens kon sterven. Dr. Van Hasselt noemde als hoog­ste cijfer 100,5 mil­li­gram.

De Presi­dent vroeg de getuige Dr. Van Hasselt of de witte korreltjes die, zoals hij in het pro­ces-ver­baal had gelezen, op de maagwand van het slachtoffer waren aangetroffen, vertelden of het meisje het gif opgelost dan wel onopgelost had in­ge­nomen. Dr. Van Has­­­­­selt verklaarde dat waarschijnlijk mocht worden aange­no­men dat het gif met een lepeltje uit de ver­pak­king was geno­men en in het eten en drinken was ge­daan.

Folkerus Albertus Gosselaar.

Een grotendeels gelijkluidende verklaring werd afgelegd door de getuigende As­ser apotheker Folkerus Albertus Gos­selaar.

Jan Hamming.

Jan Hamming, wiens vrouw Diewerke Brouwers een nicht was van de vergif­tig­de Grietje Hel­­­­linga, ver­tel­de dat na het over­lij­den van Klaas Hellinga de zaken op de boer­derij hard achteruit waren gegaan en dat er in enkele jaren 30.000 gul­den was op­­­gemaakt.

Als haar voogd had Hamming het vermo­gen van Grietje Johanna, ten be­dra­­­­­­ge van nomi­naal 22.400 gul­den, werkelijke waarde 15.300 gulden, be­legd mid­­­dels in­schrijving op het groot­­boek der 2 ½ % Ne­der­­landsche Wer­ke­lij­ke Schuld.

De weduwe was daar trouwens fel op tegen geweest. Om haar finan­cië­le nood te lenigen werd haar 100 tot 200 gulden ter hand ge­steld, waar­na zij ver­der moest le­ven van de rente van het geld van haar dochter.

Financieel was het dus behelpen. Getuige Hamming was van me­­ning dat de te­rechtstaande weduwe, de tan­te van zijn vrouw, tot alles in staat moest worden ge­­acht. Zij leed aan pronk­zucht, be­steedde te veel aan rei­zen en trekken, hecht­te geen en­kele waarde aan geld en leidde een verre van nor­maal leven. Ham­ming ver­klaar­de verder dat de Popke, de zoon van de weduwe, zijn geld in een onder­ne­ming had verloren.

Hij had zijn aandeel van de er­fenis voor­gescho­ten aan een han­delaar en toen diens zaak failliet ging was het geld weg. Tijdens zijn getuigenis maakte de we­duwe een geagiteerde indruk jegens Ham­ming.

 

Brievengaarder Willem Ananias.

Waar­schijnlijk op 12 oktober schreef een bezorgde Willem Ananias, van wie de be­klaagde twee kamers had gehuurd, voor Grietjes moe­­der een briefkaart, be­­stemd voor Ste­ren­berg, waarin deze werd gemaand naar Roden te ko­men omdat zijn verloofde ernstig ziek was. De weduwe weiger­de echter de brief­­­­­­­­­­­­­­kaart te ver­sturen.

Een dag later kreeg Ste­ren­berg alsnog een briefkaart, waarin de we­du­we hem aan­spoorde om naar Ro­den te ko­men. Ananias had namelijk een nieuwe kaart voor de weduwe geschreven met een zodanig aangepaste tekst dat de toestand van Grietje Johanna iets minder ernstig leek.

Grietje Johanna overleed om halfvier in de ochtend van 14 oktober, zes dagen voor haar twintigste verjaardag. Diezelfde dag kwam Niklaas Sterenberg einde­lijk naar Roden. Zijn zuster Annechien had hem ver­teld dat Griet­je Johanna was over­leden. Ni­klaas’ aanstaande schoonmoeder was zeer kalm geweest en had hem verteld dat de overledene een hart­span­ning had gehad.

De be­klaagde sprak voor de dood van Grietje Jo­hanna dikwijls over plot­­­se­linge sterfgevallen en gaf te kennen dat ze bang was dat Grietje Jo­hanna ook nog eens plot­seling zou sterven, bij­voorbeeld aan de slaap­ziekte.

Ananias wist dat Griet­­je Jo­han­­­­­na zich in juli 1890 had verloofd. Op 15 augustus had hij de Grietjes moeder horen zeggen dat haar dochter van het hu­­­­welijk moest afzien. Ananias had daar­door dui­de­lijk de indruk gekregen dat de moeder niet erg op Sterenberg gesteld was. Er was die dag ruzie tussen moeder en doch­ter en Ananias was naar hen toege­­­­gaan om tot rust te manen.

Rond 10 oktober had hij voor het eerst ge­merkt dat Griet­je Johanna ziek was. Ze had diarree en ze braakte groenachtig. De dag daaropvolgend zei de be­klaagde dat het dezelfde kwaal was als die van Dientje (Die­wer­ke). Die­wer­­­­ke was haar dochter die op ze­ventienjarige leeftijd te Warmond was over­­le­den. ’s Avonds werd Grietje Johanna benauwder.

Enkele dagen later, de 13e oktober, had Grietjes moeder er bij Ananias, die bij de zieke was ko­men kijken, op aange­dron­gen weer te vertrekken. De patiënt moest rust heb­ben. Popke, de broer van Griet­­­­­­­­­­­je Johanna was hem, Ananias,

s avonds om half twaalf ko­men wek­ken, aan­­­drin­gen­de dat hij snel moest ko­men omdat Grietje stervende was. Ananias ging mee, zag Grietje lijden en wilde de dokter waarschu­wen, maar haar moeder zei niets van een dokter te willen weten. Buren werden er ook niet bijge­­­haald.

Tot half­vier, het tijdstip dat Grietje overleed, was Ananias gebleven. Op het laatst werd zij steeds be­nauw­der. Ze kwam overeind in bed en schopte om zich heen van de pijn. Tot drie­maal toe drong Ana­ni­as aan om de dokter te gaan ha­len, maar de be­klaagde wuifde het weg. Grietje was tot op het laatst goed bij haar ver­­­­­stand en gaf, als voor een laatste vaar­wel, Ananias nog een hand.

Het eerste wat Ananias na het sterven van Grietje Johanna hoorde van de be­klaag­de was; “ziezo, nu ben ik alleen erfgenaam en Popke niet”. Deze uit­spraak van de weduwe maakte een verbijsterende indruk op Ananias. Veer­tien da­gen eerder had de beklaagde een andere kamer betrok­ken, verder van het ge­zin Ana­nias af, naar de getuige dacht om vrijer te zijn in haar han­de­len. Ge­­­tuige Ananias merkte ook dat de beklaag­de het braaksel niet altijd op de­zelf­de plaats deponeer­de.

Toen zij de laatste keer water van haar moeder kreeg, had Grietje Johan­na ge­zegd dat het zo raar smaakte. Volgens haar moeder kwam dat door het ge­bloem­de glas. De weduwe beweerde dat Grietje Jo­han­na zelf de dok­­ter niet wilde heb­ben, maar de Ananias sprak dit tegen. Alleen haar moeder had hij het horen zeg­gen.

Trientien Piet

De vrouw van brievengaarder Ananias, Trientien Piet, verklaarde dat de be­klaag­de aanvankelijk ingeno­men was met het huwelijk van haar dochter. La­ter was zij er fel op tegen. Dat bleek de getuige op 3 oktober 1890. Op die dag had Grietje Johanna tegen haar gezegd dat haar moe­der tegen het huwe­lijk was, maar dat zij het wil­de doorzetten, ook al zou het ge­rech­telijk moeten. Over het ziek zijn van Griet­je Johanna, het weg­gooi­en van het braak­­­sel door de be­klaagde en het halen van de dokter, ver­klaar­de mevrouw Ana­­­­­­­­­nias o­vereenkomstig haar man Willem.