Deel 5 van 8
Vervolg getuigenissen.
Niklaas Sterenberg.
De verloofde van Grietje Johanna Hellinga, de op 21 augustus 1866 in Losdorp geboren Niklaas Sterenberg, verklaarde dat hij vroeger iemand 1% van het vermogen van een goede huwelijkskandidaat had beloofd, maar dat van een dergelijke belofte bij Grietje Johanna geen sprake was geweest (later bleek dat hij dat wel had gedaan aan zijn stiefvader Pieter Hoeksema).
De weduwe had, zo verklaarde Sterenberg, hem gevraagd of zij na het huwelijk bij hem en Grietje Johanna kon gaan wonen, maar daar was Sterenberg niet van gediend geweest. Hij wilde zijn schoonmoeder niet over de vloer hebben.
Vervolgens was het onderhandelen begonnen. De beklaagde, beseffende dat zij niet bij haar dochter en schoonzoon mocht gaan wonen, had als een vorm van compensatie 6000 gulden gevraagd. Sterenberg verklaarde te hebben geweigerd. Wel was hij tot de slotsom gekomen dat zijn aanstaande schoonmoeder niet kon rondkomen zonder de steun van haar dochter en hij was daarom bereid de weduwe de renten van 4000 gulden te betalen.
Sterenberg wist trouwens dat het geld van Grietje Johanna was belegd. Hij dacht dat het 18.000 gulden was. De weduwe was niet tevreden geweest met de door Sterenberg geboden renten en had in haar ogen geen andere keus dan het huwelijk tegen te gaan.
Op 7 oktober 1890 stuurde Sterenberg zijn verloofde Grietje 10 gulden. Kennelijk was er opnieuw geldgebrek in Roden. Op 9 oktober schreef Grietje Johanna haar verloofde dat zij zich niet goed voelde. Zij had diarree. Een dag later stuurde zij Sterenberg opnieuw een bericht en vroeg hem met de trouwpapieren bij haar te komen. Haar verloofde schreef terug dat hij verhinderd was.
In de rechtszaal verklaarde de beklaagde weduwe dat zij Sterenberg tien gulden had gestuurd om de rekening van de drogist Pieter Victor Sormani aan de Grote Markt in Groningen te betalen en hem ook nog tien gulden had gegeven voor een verlovingsring. Getuige Niklaas Sterenberg ontkende dit echter, waarop de President van de rechtbank naar de weduwe sneerde hoe zij Sterenberg geld kon sturen terwijl zij zelf niet eens de dagelijkse boodschappen kon betalen.
Annechien Sterenberg.
Een zuster van Niklaas Sterenberg, Annechien, die ook een getuigenis had afgelegd, kon niet aanwezig zijn op de zitting wegens ziekte. Zoals uit de processtukken bleek had de weduwe triomfantelijk tegen Annechien verklaard dat de plannen op “Wetterstein”, het koffiehuis van Niklaas Sterenberg, in duigen waren gevallen. Zij was nu de baas.
Jan van der Spoel.
De van Roden op Groningen rijdende boderijder Jan van der Spoel verklaarde dat de beklaagde omstreeks 20 september 1890 bij hem was gekomen met de vraag om voor 10 cent opgelost rattenkruid uit Groningen mee te nemen. Hij had echter voor 20 cent meegenomen, de minimum afname.
Op 27 september vroeg de beklaagde Van der Spoel naast rattenkruit ook opiumkraandruppels mee te nemen. Zij wilde daarmee mieren vergiftigen. De weduwe vertelde dat ze het gif bij hem, Van der Spoel, thuis zou afhalen en dat hij er niet met haar zoon Popke, met Grietje Johanna en Ananias over mocht spreken. De boderijder kocht het gif op 3 oktober 1890 bij apotheker Brands in de Guldenstraat in Groningen
Bij terugkomst uit Groningen was er bij Van der Spoel thuis een berichtje dat hij het gif toch maar naar de weduwe in Roden moest brengen. De beklaagde bleek alleen thuis te zijn toen de boderijder het gif bracht. Druppels had apotheker Brands niet willen afgeven, zijnde een te zwaar gif, maar wel rattenkruit. De beklaagde vertelde Van der Spoel ook nog dat zij Grietje Johanna, die bij haar verloofde op Wetterstein logeerde, wilde verrassen met het feit dat de mieren waren verdwenen.
Annechien van der Spoel-Talens.
Eenduidig als haar zoon Jan verklaarde getuige Annechien van der Spoel-Talens over de bestelling. Zij was rond 12 oktober 1890 bij de weduwe op bezoek geweest. Op dat ogenblik moest Grietje Johanna braken. Even later had de beklaagde tegen mevrouw Van der Spoel gezegd dat Grietje Johanna zich al wat beter voelde, waarop de getuige had geantwoord dat ze daar erg aan twijfelde. De weduwe had daarop geantwoord: “praat me er niet over,’t is net als met onze Dientje” (Diewerke, die, zeventien jaar oud, in Warmond overleed).
Ten tijde van het schouwen van het lichaam van Grietje, op 15 oktober, kwam Annechien naar de woning van Ananias en vroeg zij aan de daar ook aanwezige moeder van Grietje: “Mens, wat er is gebeurd, ik kan ervan denken wat ik wil.”
De weduwe antwoordde hierop: “kan mijn dochter dan geen zelfmoord gepleegd hebben?” Uit die woorden maakte Ananias op dat de beklaagde zich niet op haar gemak voelde.
Petrus Busscher.
Petrus Busscher, kastelein en overbuurman van Ananias, wist dat de beklaagde eerst voor het huwelijk was, maar later tegen. Hij verklaarde dat de weduwe vrij veel sterke drank bij hem kocht. Busscher had eens op gemoedelijke toon tegen de weduwe gezegd: “nu raak je je dochter gauw kwijt”, waarop die had geantwoord: “ja, als het zover komt”.
Jantje Brink.
Na een opmerking van Jantje Brink, de vrouw van kastelein Busscher, dat Grietje Johanna op de hoogste trap stond, had de weduwe geantwoord dat ze dan maar moest oppassen dat ze er niet af zou vallen. Toen Grietje Johanna was overleden viel het mevrouw Busscher op dat de beklaagde daar niet erg onder leed. Op haar vraag of de dokter ook was gehaald, had de beklaagde in Gronings dialect geantwoord: Och, dokter, niks weert. Grietje sol trouwt wezen met Sterenberg, maor nou ben ik der”.
Verontwaardigd veerde de weduwe tijdens de verklaring van mevrouw Busscher op van haar stoel en riep dat wat de getuige vertelde niet waar was.
Grietje Van der Veen.
Getuige Grietje van der Veen, de vrouw van caféhouder en kruidenier Harm de Vries, verklaarde dat zij had gezien dat Grietje Johanna de dag voor haar overlijden braakte. Zij had er bleek uitgezien. Op de vraag van de rechter of de beklaagde, die bij De Vries haar boodschappen deed, altijd op tijd betaalde, antwoordde de getuige ontkennend.
Abraham Wijnberg.
Borstelmaker Abraham Wijnberg uit Leek vertelde de beklaagde te hebben gefeliciteerd toen hij hoorde dat haar dochter Grietje Johanna zou gaan trouwen. De weduwe had geantwoord dat een en ander nog niet in het vaatje zat waarin het moest zuren. Met andere woorden, zij zou er wel een stokje voor steken.
De weduwe stond nog voor honderd gulden bij de borstelmaker in het krijt en vroeg hem, in een poging haar schuld af te lossen, of hij gordijnen van haar wilde kopen. Wijnberg was niet geïnteressseerd. Hij wist trouwens dat de beklaagde moest leven van de inkomsten van haar dochter en toen hij hoorde dat Grietje Johanna plotseling was overleden had hij, op basis van haar moeders uitspraken, argwaan gekregen.
Teunis Strating.
De bank van lening houder Teunis Strating uit Assen kreeg, zo verklaarde hij, begin 1890 een brief van Popke Hellinga over het belenen van een armband. In de eerste week van augustus 1890 werd door de beklaagde zelf een juwelen speld gelost (lossen betekent: Het terughalen van het onderpand na betaling van de beleensom plus de openstaande rente).
Per brief had zij in het laatst van september de rente betaald. Trouwens, op 11 augustus had de weduwe enkele zilveren voorwerpen naar Strating gestuurd en midden oktober 1890 had Popke hem een gouden horloge en een armband gebracht. Er dus dus kennelijk geldgebrek.
Jan Brink.
Rijksveldwachter Jan Brink uit Roden verklaarde dat hij had vastgesteld dat de overledene Grietje Johanna Hellinga was. Bij de beklaagde thuis had hij ook nog een flesje gevonden met een verdachte inhoud. In de rechtbank werd niet duidelijk of de inhoud van dat flesje nader was onderzocht.
Notaris Hendrik Van Lier.
In verband met drukke werkzaamheden en gezien het feit dat zijn verklaring in deze zaak niet van overwegend belang was, getuigde notaris Hendrik Van Lier uit Assen niet. Hij had verzocht niet te worden opgeroepen.
Dialoog President van de rechtbank en de verdachte.
De beklaagde weduwe bleef erbij de moord te hebben gepleegd omdat zij de toekomst zo donker inzag. Zij verklaarde desalniettemin haar kind zeer lief te hebben. De president zei dat het hem door het hart sneed dat een moeder, die haar kind zo liefhad haar desondanks vergiftigde. Daarnaast vroeg hij zich af, wanneer een dochter bijvoorbeeld vriendelijk en lief tegen haar moeder was, toch het plan kon rijpen om haar kind te vergiftigen.
Hij vroeg de weduwe of zij misschien te veel dronk. De president herinnerde ook nog aan het feit dat de beklaagde de timmerman, die de lijkkist had gemaakt, opdracht had gegeven die zodanig te timmeren dat hij niet meer geopend kon worden.
De president: “Heeft U nooit een stem vernomen die U wakker maakte en zei: tot hier en niet verder? U was bezorgd dat het lichaam werd gezien, U weigerde de dokter te laten komen en U wilde het lichaam niet afgeven. Al deze omstandigheden doen uw schuld uitkomen. Had U reeds het plan bij de testamentaire beschikking om uzelf te bevoordelen en om uw dochter te benadelen”?
Heftig snikkend verklaarde de weduwe dat zij een dergelijke stem niet had gehoord en dat het plan om haar dochter te vergiftigen pas was gerijpt toen Grietjes verloofde Sterenberg haar verstootte. Zij vertelde veel “Hoffmans” druppels te gebruiken, een middel tegen de zenuwen.
De weduwe volhardde in haar verklaring dat zij haar dochter voor het eerst op 12 oktober 1890 arsenicum toediende. Was Grietje Johanna getrouwd, dan zou zij, de beklaagde, straatarm zijn geworden.