Deel 7 van 8
De verdediging.
De ambtshalve aan de beklaagde weduwe toegewezen raadsman, Mr. Jan Jacob Willinge, begon zijn pleidooi met een protest tegen bepaalde uitlatingen van de subofficier van Justitie Mr. Scholten, die het in het geval van de beklaagde kennelijk betreurde dat de doodstraf in 1870 in Nederland was afgeschaft.
In de ogen van de verdediger waren dergelijke uitspraken ongepast. Het bewijs tegen de weduwe achtte hij evenwel overtuigend geleverd. Alleen omtrent de mate van straf verschilde hij van mening met het OM. Lettende op de omstandigheden waaronder de beklaagde had gehandeld en de gemoedstoestand waarin zij verkeerde, meende pleiter dat tal van verzachtende omstandigheden aanwezig waren.
Het OM en de getuigen verweet Mr. Willinge dat zij de hele zaak wel door een erg donkere bril met grote glazen hadden bekeken, met het doel de schuld van de beklaagde zo zwaar mogelijk te laten lijken. Omtrent Niklaas Sterenberg, die samen met zijn stiefvader Pieter Hoeksema het huwelijk met het slachtoffer als een handeltje had gezien, sprak de verdediger zijn twijfels uit. Met liefde had een en ander naar zijn overtuiging niets van doen. Het bewijs daarvoor bleek volgens de raadsman uit het feit dat Sterenberg tot twee keer toe had geweigerd zijn zieke verloofde te bezoeken.
Verder vroeg hij zich af of Grietje Johanna, die volgens haar moeder in een sombere gemoedstoestand had verkeerd, niet levensmoe was geweest. Dokter Johan Christiaan Offerhaus uit Norg had geschreven dat Grietje in 1889 aan bloedarmoede leed. Zij was dus wel daadwerkelijk lijdende. Zonder de bekentenis van de beklaagde zou de dood van Grietje Johanna dan waarschijnlijk als zelfmoord zijn beschouwd.
Het zou natuurlijk opzien hebben gebaard, zo merkte Mr. Willinge op, wanneer er na het overlijden van Grietje niet een overlijdensadvertentie zou zijn geplaatst. Hij refereerde ook nog aan het feit dat de beklaagde altijd een keurig leven had geleid en in de plaatsen waar zij had gewoond nimmer met Justitie in aanraking was geweest. Nooit was uit officiële berichten naar voren gekomen dat de verdachte een moorddadig karaker zou hebben.
Zelfs Mr. Johan baron Mollerus van Westkerke, de burgemeester van Baarn, had geschreven dat de verdachte in de twee jaren dat zij in die plaats had gewoond, zich stil en ordelijk had gedragen. Het was hem zelfs bekend dat de weduwe haar in Baarn overleden dochter Diewertje immer een goed hart had toegedragen.
De burgemeester had trouwens nog wel een opmerking over de weduwe; hij vond haar praatziek. Dan was er de burgemeester van Norg, Louis Martinus Everhard Brumsteede, die had verteld dat de moeder van Grietje zeer zorgzaam jegens haar dochter was geweest.
Mr. Willinge refereerde nog maar weer eens aan het feit dat de weduwe haar toekomst uiterst somber had ingezien, omdat zij vreesde tot de bedelstaf te worden veroordeeld. Zelfs had zij aangegeven graag te willen inslapen en niet meer wakker te worden. Een en ander gaf toch overduidelijk haar gemoedstoestand aan. Naar de overtuiging van de verdediger diende de eis tot levenslange gevangenisstraf dan ook niet te worden opgelegd. Hij vond de eis van het OM te hoog en te overdreven en vroeg de rechters om clementie.
Haar zakdoek dicht tegen zich aanhoudend huilde de verdachte van tijd tot tijd, maar de bij haar geplaatste rijksveldwachters hielden haar met water en eau-de-cologne bij de les. Van berouw liet de weduwe trouwens weinig merken.
De straf
Enkele dagen voor het vonnis werd gewezen verzocht de weduwe de rechter of hij wilde toestaan dat haar nieuwe mantel, die nog in Roden lag, naar Assen kon worden overgebracht. Bij de uitspraak wilde zij die mantel dragen. Haar verzoek werd gehonoreerd. Op vrijdag 13 februari 1891 werd Grietje Wobbes Hellinga-Gaaikema veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Ofschoon zij daarvoor, zoals gebruikelijk, veertien dagen de tijd kreeg, ging de weduwe niet in hoger beroep.
Omdat zij op 11 september 1891 zestig jaar oud zou worden werd artikel 12 van het Wetboek van Strafrecht, sub 2 van toepassing verklaard, hetgeen inhield dat ‘de afzonderlijke opsluiting niet wordt toegepast op gevangenen boven de leeftijd van zestig jaren, tenzij op eigen verzoek’.
Naar de gevangenis
Onder geleide van twee rijksveldwachters werd Grietje Hellinga-Gaaikema op zaterdag 28 februari 1891 met de trein van Assen via Utrecht naar de strafgevangenis voor vrouwen in de Keizerstraat in Gorinchem gebracht, alwaar zij zeker kennis zal hebben gemaakt met de uit Leiden afkomstige Maria Catharina Swanenburg, bijgenaamd “Leidse Mie” of “goeie Mie”.
Maria, een seriemoordenares met drie bewezen, maar waarschijnlijk tientallen slachtoffers, was op dat ogenblik 51 jaar oud. Zij haalde met haar “staat van dienst” zelfs het Guinness Book of Records, zijnde de grootste gifmengster aller tijden. Vanaf 2 juli 1885 zat Mie eerst in de vrouwengevangenis in ’s Hertogenbosch en vanaf 8 maart 1887 in de vrouwengevangenis in Gorinchem haar levenslange gevangenisstraf uit. Zij overleed op 11 april 1915. Grietje en Maria hadden iets gemeen; met arsenicum brachten zij hun slachtoffers om het leven.
Het gratieverzoek
In 1898 diende de weduwe Hellinga een gratieverzoek in. De pas aangetreden Koningin Wilhelmina beschikte afwijzend.
Overlijden
Grietje Wobbes Gaaikema overleed op 28 april 1911 in de vrouwengevangenis van Gorinchem. Zij werd 79 jaar oud. Waar en hoe zij werd begraven is niet bekend, maar waarschijnlijk op dezelfde wijze als haar enkele jaren nadien op 11 april 1915 overleden medegevangene “goeie Mie”, met als volgers slechts enkele personeelsleden van de gevangenis en misschien de dominee, in een naamloos, genummerd graf zonder steen.
Gerechtskosten
De gerechtskosten in de zaak van de weduwe Hellinga bedroegen ongeveer 600 gulden.
Popke Hellinga
Popke Hellinga, de zoon van Klaas Hellinga en Grietje Wobbes Gaaikema, geboren op 19 februari 1862, trouwde op 28 mei 1892 in Rolde met Bouwina Heins. Popke overleed op 13 januari 1895. Zijn vrouw hertrouwde op 4 maart 1896 in Assen met Jan Drechsel. Het laatst overgebleven kind van Klaas en Grietje overleed dus in 1895. Omdat Klaas Hellinga een dochter overhield uit zijn eerste huwelijk had van de zes kinderen uit zijn tweede huwelijk alleen Popke de naam Hellinga in de mannelijke lijn kunnen doorgeven. Hij bleef echter kinderloos en zo hield de tak Klaas Hellinga op te bestaan.