Oorlogsverhalen door John Veenstra uit Roden
Mijn naam is John Veenstra, m’n doopnaam is Jannes. Ik ben geboren op 1 juli 1934,
in de Leeksterstraat (huidige nummer 14) te Roden. Vooroorlogse kwaliteit dus!
Toen de dominee (prof. Polmann) op kraambezoek kwam en hoorde dat mijn naam
Jannes was, zei hij verontwaardigd: Hoe kun je zo’n Godsgeschenk nu zo’n naam
geven!! En toen kwam Tante Mimi met het idee om mij Johnnie te noemen. En
iedereen was er toen tevreden mee (behalve mijn opa Jannes Veenstra, waarnaar ik
genoemd was). Toen ik een wat opgeschoten kwajongen was geworden kwam ik bij
opa, en hij begroette me: “Dag Jannes”. Ik zei toen “Opa, ik heet Johnnie” en toen
werd hij boos: “WAT JOHNNIE, STRONT!!!” Nou ja.
Mijn kleuterschooltijd was bij Juffrouw Friso. Daarna ging ik naar de Lagere School,
waar mijn grootvader Pieter Apotheker van 1907 tot 1941 hoofd was en mijn vader
(Hilbrand Veenstra) onderwijzer. En toen brak de oorlog uit.
OORLOG:
Mijn allereerste ervaring met de Duitsers was bij ons in de straat. Op een zekere
morgen hoorden we veel paardengetrappel. Waar kwam dat vandaan? Vader en ik
gingen naar buiten: en daar kwam een heel leger Duitse soldaten aan op paarden
(later hoorden we dat ze op weg waren naar de Afsluitdijk om daar te vechten met
het Nederlandse leger, en waar toen velen van hen gesneuveld zijn). Op een
gegeven moment stapte één der Duitsers van zijn paard, bond hem vast aan het hek
van de overbuurman en ging de riemen iets aantrekken. Zijn geweer stond tegen het
hek van de buurman. Even later stapte hij op en vergat zijn geweer. Mijn vader riep
naar hem: “Ihr Gewehr!” Hij draaide zich om en zonder bedankje reed hij ons nors
kijkend voorbij. (Wat een rotzak!) Misschien was het wel zijn laatste rit, en is hij
gesneuveld op de Afsluitdijk!
Op een nacht (een tijdje later) werd ik midden in de nacht wakker geschud door een
enorm lawaai: alsof er vele borden en schotels van het aanrecht op de grond vielen.
Maar wat bleek, de volgende morgen? Er was die nacht een luchtgevecht geweest
tussen Engelse en Duitse vliegtuigen. Een Engels vliegtuig was geraakt en had nog
een bom aan boord. Die moest hij wel laten vallen… en laat die nou precies midden
in ons dorp terechtkomen! Eén dodelijk slachtoffer: Dhr. Van der Wiel, conciërge van
het gemeentehuis, was nieuwsgierig geworden door het lawaai van de vliegtuigen,
en ging op zijn balkon staan kijken en werd toen bij het neervallen van de bom
getroffen door een scherf, en stierf ter plaatse! Enige tijd later viel er ook weer een
bom, maar nu enige kilometers van ons huis, ergens achter in de weilanden. Wij er
de volgende dag heen! Misschien lagen er nog scherven die we als souvenir mee
konden nemen. Maar helaas, deze bom had een groot gat gemaakt in het weiland,
en dat gat stond vol met water (zodat de boer er meteen gratis een drinkplaats voor
het vee erbij kreeg!).
OP SCHOOL: De eerste tijd was er in de school nog niet veel te merken van de
oorlog. Wel waren er evacuees uit Limburg gekomen, vanwege de voedselschaarste
aldaar. In de eerste klas zat ik bij Juffrouw Feikens. We moesten zo nu en dan ook
een veiligheidsoefening doen in de klas. Meester Troelstra (hoofd der school en
opvolger van opa Apotheker) gaf dan het sein, en dan moesten we allemaal zo diep
mogelijk onder de bank kruipen (om voorbereid te zijn als er gevaarlijke
vliegtuigsituaties zouden ontstaan). Ook zijn we wel eens een tijdje naar huis
gestuurd, als de Duitse soldaten een tijdelijk onderkomen moesten hebben. Wij
vonden dat natuurlijk niet erg! En ook wel eens ’s winters, als er geen brandstof meer
was. Want door de Duitse bezetting waren vele producten heel moeilijk te krijgen…
In ons dorp waren erg veel N.S.B.-ers (vriendjes van de Duitsers, en vaak ook
verraders). Je moest je heel goed aan de voorschriften houden, zoals ’s avonds als
het donker werd en de lichten deed je aan, dan moesten de “gordijnen” POTDICHT
gesloten zijn. Er mocht geen straaltje licht doorkomen (i.v.m. Engelse vliegtuigen,
door ons “De Tommies” genoemd). Dus onze “gordijnen” bestonden uit zwart papier,
dat de hele ramen volledig verduisterde. En er waren N.S.B.-ers, die ’s avonds en ’s
nachts gingen controleren, om het zo aan de Duitsers door te geven.
Een tijdje later moesten alle bewoners, die nog een plekje in huis over hadden, een
Duitse soldaat in huis nemen. Bij ons kwam een zekere Johann Matthiesse, een
eenvoudige “boeren” jongen. Hij sliep dan bij ons in de voorkamer op de divan. En
dat gaf gelukkig geen problemen. Oh ja, behalve die ene keer: Johann zette altijd zijn
geweer naast de divan, zijn slaapplaats. Ik vond dat wel een interessant geval. Dus
toen hij even naar het toilet was nam ik dat geweer in handen, hoewel die wel wat
zwaar was! En daar kwam Johann weer terug…. Hij vloog naar me toe en gaf me
een flinke draai om de oren, pakte het geweer en riep: “Das machst du niemals
wieder tun” of iets dergelijks! Natuurlijk kreeg ik ook van pa en moe op m’n falie
(helaas kon ik nooit ergens mijn handen “thuis houden”).
Tegenover ons woonden m’n opa en oma Apotheker (wat nu Leeksterweg 1 is),
samen met hun dochters tante Alie en tante Janny (hun beider verloofden zaten in
het verzet Jan Wolfis en Luit Kremer *). Ook bij opa was een Duitser ingekwartierd.
Die heette Feldwebel Joseph Schmit. Een heel aardige vent (lang niet elke Duitse
soldaat was slecht). Op zekere nacht hoorde Tante Alie iemand erg huilen in de
slaapkamer van Joseph. Zij ging er heen, en het bleek dat Joseph heel erg van
streek was. En even later vertelde hij aan tante Alie dat hij had gehoord dat zijn dorp
in Duitsland door de Tommies was gebombardeerd. Zijn hele familie woonde daar, en
hij wist helemaal niet wat er van hen was terecht gekomen.
Achter ons huis, grenzend aan onze tuin, was de loods van de COÖPERATIE, een
winkel waarvan de loods en de zolder door de Duitsers in beslag waren genomen.
Maar de achterdeur van de loods grensde aan onze tuin, en die deur was nooit
gesloten. Met mijn vriendje Karst Kip (zoontje van de notaris) gingen we eens
daardoor naar binnen en zagen een hele voorraad geweerkogels opgestapeld liggen.
Zonder dat iemand ons zag stopten we onze zakken vol en gingen ermee naar het
bosje, achter het huis van de notaris. In dat bosje was een gat gegraven
(waarschijnlijk om rommel in te doen) wij gooiden wat oude kranten er in, staken die
in brand, en gooiden de geweerpatronen in het vuur: Pang, pang, pjieuw, pjieuw….
We vonden het prachtig, en hadden niet in de gaten, dat het levensgevaarlijk was!!
Achter het huis van onze achterburen werden wel eens oefeningen gedaan door de
Duitsers. Er werd daarbij niet geschoten, dus stonden wij vanuit de tuin wel eens toe
te kijken, tot er opeens wel een schot viel! Even later zagen we twee soldaten met
een brancard lopen waarop een militair lag. Van onze ingekwartierde soldaat
hoorden wij dat het een ongeluk was. De soldaat was in de struiken met zijn geladen
revolver blijven haken in de takken, en de revolver ging af! Dezelfde dag stierf de
soldaat aan zijn verwonding. “Goed zo!” zeiden we, “weer een Duitser minder”. Ja,
dat klinkt niet mooi, maar zo was het in die tijd! Bovendien kenden we deze soldaat,
die ingekwartierd was bij buren van onze vrienden, en die soldaat was altijd één brok
chagrijn! Nee, dan Walter en Bruno! Dat waren nog eens leuke jongens. Ze stonden
eens op wacht bij de Coöperatie, en toen wij langs kwamen riepen wij: “Hallo Walter
en Bruno!!” en zij gingen (voor de grap) in de houding staan en riepen: “Heil Hitler!”
en tegelijkertijd schrokken we ons een hoedje! Walter had weer zijn handen op de
rug, en raakte daarbij waarschijnlijk de trekker van zijn geweer aan, en die ging af,
met een flinke knal. Diverse soldaten kwamen uit de Coöperatie om te kijken wat er
aan de hand was! Wij zijn toen maar gauw weggegaan. Dat alle Duitse soldaten
onze vijanden waren was niet waar: ze moesten wel vechten, anders werd er wraak
genomen op hun families in Duitsland. Dat bleek wel een tijdje later: Een Duitse
militair zag het niet meer zitten. Hij liep bij het tramstation bij ons, gooide een
handgranaat naast zich en doodde zichzelf. Dat vonden we allemaal erg verdrietig (in
tegenstelling met het voorgaande).
Het gebeurde nogal eens dat er ’s nachts een luchtgevecht plaatsvond boven ons.
Het gejank van de Jagertjes gaf aan dat Duitse vliegtuigen weer een aanval deden
op de vliegende Tommies, die heen of terugkeerden vanuit Duitsland waar ze steden
gebombardeerd hadden. Voor de veiligheid werden we door pappa naar de kelder
gedirigeerd, om voor eventueel gevaar te schuilen. Ik hoor het broer Piet nog
zeggen: “Pappa, wilt u tot de Here Jezus bidden of hij ons wil bewaren?” Gelukkig
konden we even later onze bedden weer opzoeken.
Maar niet veel later, ook tijdens zo’n luchtgevecht, overdag, stortte ergens achter ons
dorp een Engels vliegtuig neer. De piloot wist zich met de parachute te redden. En
gelukkig kregen de Duitsers hem niet te pakken. Sluipend door de velden wist hij ons
dorp te bereiken, maar helaas, één van de N.S.B.-ers had hem gezien en
waarschuwde de chef Jaap Luitjes. Die achtervolgde de gevluchte piloot het hele
dorp door, kreeg hem uiteindelijk te pakken en schoot hem pardoes dood!! Deze
Jaap Luitjes is later naar Canada gevlucht en jaren later weer uitgeleverd aan
Nederland, waar hij alsnog veroordeeld is.
Nu was het in die tijd ook zo, dat we (als alles goed verduisterd was) ’s avonds na 8
uur ons niet meer op straat mochten vertonen, op straffe van gevangenisstraf! Maar
onze moeder kreeg op zekere avond last van een flinke ontsteking aan het oog, en
moest naar de dokter! Maar hoe?? Enfin, Tante Janny wist raad! Bij hun woonde
immers Feldwebel Joseph Schmit. Hij wilde wel helpen, want hij mocht ’s avonds en
’s nachts rustig naar buiten gaan. “Komm mit mir, Gé, wir gehen zusammen zum
Artz”. En daar gingen ze, soms nageroepen door een Duitser: Ha, Joseph mit seinem
Mäbel!! Maar de arts werd bereikt, en moeder goed geholpen, keerde veilig
huiswaarts, dankzij Joseph Schmit!
We gingen als kwajongens wel eens met onze bevriende Duitsers (o.a. Walter en
Bruno) mee op oefening. De militairen gingen dan naar de bossen bij Nietap (gem.
Leek). Heel braaf lagen we aan de rand van het bos tussen de Duitsers in, terwijl die
met hun verrekijkers de horizon afzochten (op zoek naar eventuele vijanden).
Natuurlijk was het een oefening, maar een paar dagen later kwam er een Duitser bij
mijn vader, en zei, dat hij zijn zoon voortaan bij een oefening thuis moest houden,
want het was veel te gevaarlijk, en bovendien had de kapitein het streng verboden!!
En zo geschiedde….
De oorlog ging verder; de ingekwartierde soldaten verdwenen, en burgers werden
gedwongen om voor de Duitsers en N.S.B.-ers te werken. Ook mijn vader moest er
aan geloven! Hij moest die nacht ergens bij hooibergen, die door de Duitsers gebruikt
werden, de wacht houden samen met nog iemand. Al zittend tegen de hooiberg was
mijn vader in slaap gevallen. Hij werd wakker geschud door een N.S.B.-er met het
geweer op hem gericht: Een slapende wacht verdiende de doodstraf! Gelukkig was
de andere N.S.B.-er een buurman van mijn grootvader, en die kende mijn vader ook
goed. Hij redde hem het leven door het voor hem op te nemen!! (Nog dank, Klaas
Lok!!)
Wat waren de producten voor de huishouding moeilijk te krijgen! We kregen
distributie-bonnen zodat niet alleen de rijken de kleine voorraden konden opkopen.
Maar ja, er was bijna niets. Ik had ondertussen van mijn oom Willem uit Amsterdam
een mooi fietsje gekregen (Hij werkte bij een fietsenfabriek) en op een keer mocht ik
met vader op de fiets naar Assen, naar oom Berend Oving en tante Dientje (zus van
vader). Die hadden een boerderij en karnden zelf de boter. Met mijn kleine fietsje
moesten we natuurlijk wel eens rusten, maar we bereikten Assen veilig en wel! Pa
kreeg een flink pak boter mee naar huis. Maar onderweg (bij Alteveer) kwamen we
opa Apotheker tegen. Hij vertelde: “Pas op, op alle invalswegen in Roden staan
Duitsers die je persoonsbewijzen controleren en alle fietstassen nakijken en
eventueel spullen in beslag nemen”. Wat nu?? “Kinderen zullen ze niet lastig vallen”,
zei opa, en het pak boter werd bij mij onder het bloesje gestopt en zo op weg naar
Roden. En ja hoor! Daar stonden ze. Elk aan de kant van de weg. Vader werd
aangehouden, maar ik mocht doorfietsen, tot vermaak van de Duitsers, omdat kleine
kinderfietsje! Toen we thuiskwamen was de boter onder mijn bloesje al aardig dun
geworden, maar we hadden de buit binnen!!
*Ik heb al eerder geschreven over tante Janny (zus van mijn moeder) maar ik wil nog
even vertellen over haar verloofde Luit Kremer, die zwaar in het verzet zat. Hij
overviel bijvoorbeeld distributiekantoren om zo distributiebonnen te verkrijgen voor
mensen die voor de Duitsers ondergedoken zaten. Uiteindelijk wisten de Duitsers wat
Luit Kremer deed, en wilden ze hem graag grijpen. Maar ze wisten niet hoe hij eruit
zag. Hij had heel goed vervalste papieren, en reisde zo door het land. Totdat een
vroegere schoolvriend hem verraadde! Oom Luit (zoals wij hem noemden) kwam aan
in Emmen op het station. Zijn papieren werden gecontroleerd en in orde bevonden,
tot hij ineens iemand hoorde roepen: “Hé dat is LUIT KREMER!!” Ja, toen was het
met hem gebeurd. Verraden door zijn vroegere schoolmakker, die bij de N.S.B. was
gegaan. Hij werd met spoed naar het zgn. “Scholtenshuis” gebracht (het onderkomen
van de beruchte S.S.-ers). De volgende dag samen met een koerierster naar het Van
Starkenburgkanaal gebracht, en daar werden ze zonder pardon neergeschoten en
de lijken werden in het kanaal gesmeten!! Toen de Duitsers weg waren heeft een
boer aan de overkant de lijken uit het water gehaald en achter zijn boerderij
begraven (later, na de oorlog, opgegraven en nu ligt oom Luit begraven op het
kerkhof in zijn geboorteplaats EEN). Tante Janny is door alle spanningen later
geestelijk sterk achteruit gegaan, ze leefde afgezonderd van de buitenwereld en
verwaarloosde haarzelf, familie was niet welkom, ze is in eenzaamheid in Eelde
gestorven. Ik heb nadien met mijn vrouw, zus en zwager het huis zwartgeblakerd
aangetroffen van het petroleum stoken, alles was zwart, zelfs de theedoeken! Haar
meubels waren zwaar beschadigd door haar woedeaanvallen vanwege het onrecht
dat haar verloofde Luit Kremer was aangedaan, ze heeft het nooit kunnen
verwerken!!
De bevrijders kwamen steeds dichterbij. We konden het merken aan de Duitse
soldaten. Ze waren lang zo vriendelijk niet meer voor ons. En op een gegeven
moment waren ze uit ons dorp vertrokken. De Canadezen kwamen eraan!! We
hoorden helaas niet zoveel, want aan het begin van de oorlog waren alle radio’s in
beslag genomen. Gelukkig was die van ons kort geleden door de bliksem getroffen,
en zo konden we met een gerust hart de verbrande radio inleveren. We kregen
namelijk Radio-distributie: alleen door de Duitsers goedgekeurde berichten mochten
worden doorgegeven. Er waren ook veel mensen die hun radio verstopt hadden op
een geheim plekje, om zo de berichten van de ons bevriende geallieerden te
beluisteren. Zo wisten we dat bijv. in de stad Groningen al behoorlijk gevochten werd,
en dat op een afstand van zo’n 15 km. Enfin, een poosje later kwamen de
Canadezen ook in Roden, en waren we VRIJ!!
Het was op een zondagmorgen. De kerk ging uit en we zagen een hele groep
mensen gaan naar het Gemeentehuis. Wat was er aan de hand?
Nu moet ik eerst vertellen, dat er door de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten
de jacht was geopend op al die verraderlijke N.S.B.-ers. Die waren ondergedoken,
maar al gauw werden ze gegrepen. De zware verraders werden gevangen gezet, en
de lichtere aan het werk gezet om de zgn. verdedigingswerken van de Duitsers op te
ruimen.
En dan die zondag: Voor het gemeentehuis, op het grasveld, werd een jongedame
op een stoel gezet: Het bleek Mooi Liesje te zijn een meisje dat veel omging met
N.S.B.-ers en Duitse soldaten. Achter haar stond de (bij de jeugd) populaire kapper
Rooie Anton. Hij knipte voor het massale publiek Mooi Liesje helemaal kaal op een
klein plukje haar na, waarin een Oranje strikje werd gestoken. En zo moest ze
blootshoofds het hele dorp doorlopen. Ze mocht geen hoofddoek op doen, en daar
letten de Nederlandse soldaten op, die op elke hoek van de straat gewapend
stonden. We hebben Mooi Liesje nooit weer gezien.
Maar over Rooie Anton (de kapper) gesproken: We wilden wel graag door hem
geknipt worden, maar dat mocht beslist niet van pa en moe. Hij vertelde nogal eens
vieze mopjes. Daar stond hij om bekend. Maar één ding vergeet ik niet meer: We
stonden met meer mensen voor ons huis te praten, toen we in de verte erg hoorden
lachen. Waarom, begrepen we eerst niet: er kwam een gevangengenomen N.S.B.-er
aanlopen, met de handen omhoog, met achter hem iemand die hem een wapen in de
rug duwde. En wat bleek? Het was onze kapper Rooie Anton, die de N.S.B.-er
gevangen had. En iedereen maar lachen, lachen, lachen…. En waarom? Het wapen
dat Anton hem in zijn rug duwde was ZIJN PIJP, en de N.S.B.-er had niets in de
gaten….
Toen de Duitsers uit de Coöperatie waren verdwenen, werd hun plaats ingenomen
door de Canadezen. Nu waren er naast de loods een zestal toiletten, die door hen
gebruikt werden. En omdat wij helemaal geen gevaar zagen in de Canadezen liepen
we vaak via onze tuin langs de toiletten. Uit nieuwsgierigheid (hoe roken
Canadezen??) openden wij de deuren, en warempel, daar vonden we soms
zakmessen en/of sigaretten. De laatste waren voor pa Veenstra en de zakmessen
zetten we op school in voor knikkers! Dat was nl. in die tijd een zeer populair spelletje
op het schoolplein.
En oh, wat hadden die soldaten lekker witbrood. Wij kregen de laatste tijd alleen
maar van dat zure zgn. Duitse Kuch, vaak belegd met “tevredenheid” (alleen een
beetje margarine). En die Canadezen aten wel eens met een hele groep in de open
lucht. En als ze dan klaar waren of niet: Op commando moesten ze dan weer
opstaan en weggaan: en dan wij op de restjes brood af!! HEERLIJK!!
Maar de Canadezen waren niet altijd prettig om te zien. Bij het tramstation was de
keuken en toen wij daar eens kwamen om naar voedsel te bedelen was de kok net
bezig met de kippen te slachten. Vreselijk! Hij had tientallen kippen in een bak bij zich
staan, en één voor één werden ze de kop afgehakt en liet hij ze weer lopen.
Ongeveer 5 meter liepen ze dan nog en zakten dan in elkaar. ‘k vergeet het nooit
weer!


en voeg dit nummer als contact toe aan uw telefoon.